De eerste werkdag…..

Twee november, zesenveertig jaar geleden, werd ik forens. ‘t Is te zeggen, op die dag stapte ik voorgoed de trein op, die mij dagelijks vanuit een provinciaal slaapstadje naar het hart van onze hoofdstad zou brengen. Aangezien mijn contract inging op een feestdag, heb ik nooit gewerkt op de verjaardag van mijn allereerste werkdag…. Het is niet aan iedereen gegund… beginnen werken en al direct genieten van een vakantiedag. Die koude tweede novemberdag, fietste ik naar Aalst, via de Zeshoek en ‘de botanieken hof’ (het Bauwensplein) richting station. In de straat was er naast een cafe een poort waar je naar binnen kon, en waar je je fiets voor enkele franken kon veilig stellen. En dat was nodig, merkte ik, want op een al even koude tweede januaridag, een paar jaar later, gooide ik mijn fiets neer langs de stationsmuur, repte mij nog snel naar een trein, waarvan de deuren al halfdicht waren, en besefte niet dat ik zonet voor het laatst van de aanblik van mijn fiets genoten had.

Die eerste werkdag treinde ik naar Brussel Noord, om mij naar de omgeving van het Sainteletteplein te begeven, waar ik mij moest aanmelden. Ik kende het Sainctelette plein van naam, omdat ik de naam van de plaats al enkele keren had gelezen op de plaatjes van John Woolley en Just Born, die daar bij een platenfirma (Ronnex) zaten. Ik heb overigens achteraf nooit de moeite genomen om te kijken hoe dat gebouw er nu precies uitzag. Dat kwam omdat ik pas in oktober twaalf jaar later ook echt in die buurt zou aan de slag gaan. Die eerste werkdag had men voor het gemak alle nieuwkomers, een stuk of vijftien, laten samenkomen in hetzelfde gebouw. Op twee na togen ze daar met zijn allen aan het werk. De twee witte raven waaronder ik dus, mochten na een summiere speech in een auto, plaats nemen die ons naar de Arenbergstraat meenam. Foto: Arenbergstraat in Bereikbaarheidsgids Vlaamse Gemeenschap.

We werden gedropt in een ondergrondse garage, waar de chauffeur nog sneller dan de wind verdween. Een garage waar je met een auto enkel kon binnenrijden via de Bergstraat. Een dubbele metalen deur leidde naar een belendende ruimte waar zich een brede trap bevond die uitgaf in een behoorlijk grote lokettenzaal, waar duidelijk aan marmer geen gebrek was. Ik diepte het intussen reeds verfrommelde papiertje op uit de onderste catacomben van mijn broekzak en las ‘de heer Tirette’. Een bereidwillige juffrouw achter het eerste het beste loket waar ik mij aanbood, verwees mij naar een lift die ik een eindje verder via een korte gang bereikte. Tweede verdieping, en daar staat zijn naam op de deur. Ik dwaalde verder door het immense gebouw, waar meer kanten, trappen, deuren, en liften waren dan welk ander gebouw waar ik al ooit was binnen geweest. En ik kan het weten: vijfentwintig jaar later, kon ik uit hoofde van mijn toenmalige job overal in het gebouw ronddwalen, en probeerde ik er alle trappen, deuren en gangen uit die ik er tegenkwam, met als resultaat, dat ik ooit vier verdiepingen afdaalde tot in een inkomhal, waar drie deuren waren, waarvan eentje zelfs op straat uitgaf. Ze waren allemaal….. op slot, en ik kon terug via de trap naar de vierde verdieping.

Het bureau van mijnheer Tirette was niet groot. Ik had mij het bureau van een procuratiehouder immenser voorgesteld. Hij zat daar met weinig papier op zijn bureel, en had naar mijn gevoel niet echt veel omhanden. Een groot zwart telefoontoestel sierde zijn bureel. Hij was blijkbaar toch op de hoogte van mijn komst, want hij wist waar ik zou ingezet worden. In de Centrale Afdeling Thesaurie en Arbitrage. Het donderde niet echt in Keulen, want het waren begrippen, die ik de afgelopen twee jaar had mogen blokken tijdens mijn passage aan de Handelsschool. Het ‘onderdeel’ van die Centrale Afdeling, waarin ik de eerste twaalf jaar van mijn ‘openbaar werkend leven’ zal doorbrengen was in eerste instantie niet verbonden met het hoofdgebouw, ook al lag het in dezelfde Bergstraat waarin zich ook de garage bevond. De weg erheen had ik vermoedelijk nooit gevonden, maar dat was ook niet nodig, want de sigarenrokende pief, belde mijn ‘directe chef’, en die zou mij komen ophalen. Het bleek om een wat klein uitgevallen mannetje te gaan, waar ik later van zou merken dat ook kleine mannetjes kunnen roepen en tieren wanneer dat nodig is, of althans wanneer ze denken dat dat nodig is. Het type dat men wel eens omschrijft als ‘kop en kloten’. Hij stond afwachtend achterin het bureau, de handen gekruist voor zijn, ech kruis, terwijl de procuratiehouder ‘van wie de deur altijd openstaat’ zijn speech verder afwerkte.

We togen via dezelfde lift, door dezelfde lokettenzaal, door de impressionante inkomhal naar de straat. Ik had er geen idee van waar dit zou heen leiden. We liepen de straat uit, voorbij een allerleukst winkeltje op de hoek van de Bergstraat, waar ze enkel tweedehands postkaarten verkochten, voorbij een apotheek, en stapten huis nr zeven binnen. Foto: googlestreetview. Links, eerste huis voorbij het terras
Op het eerste zicht een doodgewoon huis, met een inkom gang, een voorplaats, achterplaats, en een ruimte waar waarschijnlijk ooit een keuken moet geweest zijn. In elk van die ruimtes stonden, te dicht op elkaar, burelen, waaraan vrouwen soms nog meisjes, mannen waaronder een stel van mijn leeftijd, zaten die mij monsterden, zoals dat gaat met nieuwkomers. Iets waaraan ik uiteraard in de komende maanden flink meedeed, want binnen de kortste keren werden in dezelfde dienst nog zeker tien andere nieuwelingen aangeworven. De chef vertelde mij, dat hij mij zou inzetten bij een al oudere man, waarvan ik dan later de job mocht overnemen. Maar eerst zou ik een tijdlang in elke van de verschillende ‘departementen’ van deze dienst alles en hij beklemtoonde ‘echt alles’ moeten leren. Ik zag dat onmiddellijk zitten. Vroeg mij zelfs niet af, of dit een verhaal was, dat al mijn voorgangers en nagangers ook te horen kregen. Ik kreeg een bureel, laat ik eerlijk zijn, er was geen bureel op overschot, ik mocht dus aan een soort tafel zitten die ze bij enkele burelen hadden bijgeschoven. In de sectie waar ik terechtkwam zaten enkel vrouwen. Alle jongemannen zaten in een naburige kamer en dus andere sectie. En ook al is dit een ander verhaal, ik heb er de nodige mensenkennis opgedaan. Zeker toen ik na twee dagen de tas soep van ‘Ach Margrietje de rozen zullen bloeien’ omver sjotte. Ik had te laat opgemerkt, dat je elke dag rond tien uur, maar beter je ogen openhield, want overal lagen op de grond stroomkabels met daaraan verbonden draadstangen waarmee water werd opgewarmd om er soep of koffie met te maken. En alle stopcontacten, lagen, juist, ook net boven de grond, op schop hoogte. In het achterste kamertje stonden de ‘C450 machienen’ van NCR . Een verhaal op zich(*).

Foto: NCR C450 in losse onderdelen uit elkaar gehaald.
Nog best te omschrijven als mechanische voorlopers van onze computers. Eigenlijk waren het zeer grote rekenmachines, met een klavier van wel 60 cm breed, waarop naast de gewone cijfertoetsen nog eens reeksen cijfertoetsen stonden, in verschillende kleuren, waarmee je dan codes kon samenstellen. Bovenaan bevatte de machine een invoergleuf, waar je documenten in kon deponeren, die dan zoals bij een schietspoel in een weefgetouw, na het drukken van een entertoets wegschoten naar een reeks aflegbakjes die zich in een blok aan je rechterkant bevonden. Aan de linkerkant zat een al even groot blok, met corresponderend per bakje een papieren telrol. Het systeem werkte als volgt. Je gaf een bedrag in van wat op je document stond, en je gaf een code in van het bakje waar je het document naartoe wilde sturen. Het bedrag werd bijgeteld op de corresponderende telstrook. Bakje vol? Geen probleem, dan sprong dit automatisch open. Je totaliseerde de erbij horende telstrook, en wikkelde die om je pakje documenten. Eenvoudiger kon haast niet, maar toch…. In ’78 werden deze mechanische machines vervangen door de DDPS7750, een vergelijkbaar invoerstation, dat echter bestuurd werd vanuit een minicomputer met 64 KB geheugen, een harde schijf van een halve meter doorsnee, en een opstartprocedure waarbij je eerst een cassette diende in te voeren, waarop een startprogrammaatje stond. Foto’s NCR de DDPS7750 (Data Processing System)
Mijn aankomst in de IT wereld, nu 40 jaar geleden. Overigens maakten we al twee jaar eerder gebruik van een faxtoestel, een oranje kast van de RTT, met een omvang van meer dan een kubieke meter. Die was er gekomen nadat een van de collega’s bij het noteren van een opdracht in de franse taal (quatre-vingts million pour Ciments d’Obourg) er in geslaagd was om dit te noteren als 420.000.000 voor Simonne De Boer. Rekening houdend met de toenmalige inflatie en een rentevoet op de daggeldmarkt van 11 procent kostte dit grapje in 75/76 net geen 104.000 belgische frank, of omgerekiend zo een 2600 euro aan het bedrijf. Wat de huurprijs (want kopen kon niet bij de RTT (nu Proximus)), van een faxtoestel was is ons onbekend.

Mijn eerste taak.

Alle stukken die verwerkt dienden te worden kwamen ‘s ochtends binnen netjes vastgeniet aan een begeleidend document. Mijn aller, allereerste job…… nietjes uithalen. Halve dagen nietjes losmaken, met behulp van een metalen schepje.
Ik bracht het er in elk geval veel beter af, dan de man waarvan men mij vertelde dat ik hem ooit zou opvolgen, en die precies twintig jaar eerder in 1952, het jaar waarin ik werd geboren, als eerste opdracht kreeg een aantal dubbelformulieren van carbon te voorzien. Doorschrijfboekhouden, weet je wel. Hij had ze er van het eerste tot het laatste ondersteboven tussen gelegd, waardoor de gecarnonneerde tekst uiteraard niet op het dubbel verscheen, maar op de achterzijde van het origineel. Wij konden er na al die jaren hartelijki om lachen, tijdens een van onze wandelingen door de Beenhouwerstraat, op weg naar de Grote Markt. Ik ben overigens nooit zijn opvolger geworden. Zelfs toen al was de tijd voorbij, dat een loopbaan volgens een vooropgesteld plan verliep.

Zoals ik al zei, daar liep nogal wat jong volk rond, pas van de schoolbanken, en nog vol van plagerijen. Hoeveel zijn er niet geweest, die wanneer ze naar het station liepen, en het begon te regenen nietsvermoedend hun paraplu openklapten, om een regen nietjes in hun haar te voelen neerdwarrelen.

Hoeveel zijn er niet geweest die werkend achter hun machine, vaststelden dat ze geen bedrag meer konden ingeven, omdat iemand achter hen, in alle stilte met de vinger een van de nog lang niet volle bakjes had opengeklapt? En dat kon al eens op de zenuwen werken, zeker wanneer je weet, dat ook in die dagen beoordelingen werden uitgedeeld, waarvan je jaarlijkse opslag afhing. Een van de ‘meetpunten’ van je inzet kon afgelezen worden op de tellers, van de machine waarop werd gewerkt. Zo zie je maar….

Geluidsvervuiling bestond ook al in die dagen….. Mijn voorganger, die ik nooit in levende lijve heb gezien, en die al na drie maand proeftijd zelf zijn ontslag had gegeven, omdat die job ‘niks voor hem was’, had er voor gezorgd, dat er om het geluid te dempen, overal aan de wanden in die ‘machinekamer’ oude versleten tapijten aan de wanden werden gehangen. Hij is in zijn latere leven nog voor Will Tura beginnen werken. De ‘wandtapijten’ zijn gebleven, nog volle drie maand, want eind januari van ‘73, bleek het huis echt te klein geworden door al die nieuwe aanwinsten. Wij verhuisden naar Leopoldstraat 11, naar een vijfde verdieping, pal boven een repetitiezaal van de Koninklijke Muntschouwburg, waar we zes jaar lang een beetje ‘op ons eigen’ hebben geleefd.

Wanneer een van de machines het begaf, en naar de fabriek moest voor herstellingen, kwamen daar hijskranen aan te pas.

Ooit kregen we op die lokatie de toenmalige rijkswacht binnen, die een dief op de hielen zat, die in de nabijgelegen Nieuwstraat in een winkel wat had gejat en daarmee over de daken was weggevlucht. De krant titelde de daaropvolgende dag: ‘Wilde achtervolging te Brussel in ware Mannix stijl.’

Vervolgt….

(*) Deze ‘machienen’ waren een product van het bedrijf NCR (National Cash Register) uit Dayton, Ohio dat in Brussel gevestigd was aan het Surlet de Chockier plein. Ze hadden steevast twee techniekers in dienst, waarop wij beroep konden doen. Binnen de kortste keren, werd ik tot contactpersoon voor technische tussenkomsten gebombardeerd. Mijn intrede in de informatica wereld. Ik heb overigens altijd een formidabele band gehad met die mannen. Eentje ervan sprak frans, kwam uit Overrijse, en was later een van de eerste bruggepensioneerden, die zich een serre aanschafte om er van zijn verder leven te genieten. Zou hij nog? De andere man kwam uit Tienen, en ging nadat NCR het minder goed deed, werken voor Douwe Egberts. Ik kwam hem nog vaak tegen wanneer weer eens van onze koffieautomaten van zijn pluimen liet.