Wat zal ik zeggen? Hoe ziet Sadeler’s dinsdag er uit?
Lichtjes gepland. Op het eerste zicht neet echt veel bijzonders. Een schooltje bezoekt de windmolen in de loop van d voormiddag. Wat foto’s ophalen bij iemand die pakweg 28 jaar geleden een artikel pleegde voor een heemkundig jaarboek. Ik besluit om de rest van de dag dan maar aan deze kapstok op te hangen.
Nog wat mails checken en verder besluit ik om mijn dagelijkse tocht door het facebook kluwen uit te stellen tot vanavond. Het is nog te vroeg om op dit uur al de gordijnen te worden ingejaagd door een of andere onverlaat die meent, de leukste thuis te zijn. Maar dit uiteraard geheel ter zijde. Hier moet nu een sterretje komen, en beneden aan de pagina zou ik kunnen schrijven: dixit H. Brusselmans, maar dat weet intussen iedereen.
Ik gooi alle deuren open van onze molen en wacht geduldig af. Vandaag wordt draaien, noch malen. Het kan even niet. Dat hebben we toch gelezen in het lokaal nieuws van enkele kranten. Maar wees gerust achter de schermen loopt een onderzoek om onze molen weer snel aan de praat te krijgen. We mogen van geluk spreken omdat we ons zowaar in een verkiezingsjaar bevinden. Dossiers hebben in dergelijke jaren nogal eens de neiging om plotsklaps, om een geheel ongekende reden, toch in een hogere versnelling te raken.
Al snel word ik omsingeld door op zijn minst vijftig schoolkinderen, van acht tot maximum negen jaar. Een prettige leeftijd, waarop de verwondering het nog haalt bij de kennis over wielen en kammen. Van Busselgevluchten zijn nog niet aan hen besteed. Wel het kijken hoe een molen ‘in de rouw’ kan staan. Het zelf handmatig produceren van meel met een klein koppel molensteentjes, dat is pas het einde voor die koters. Het aangekondigd klasje blijkt in werkelijkheid uit drie verschillende klassen te bestaan. Zij verkennen vandaag uitstapsgewijs het dorp. Ik krijg regelmatig kinderen op bezoek, en het valt op dat sommige klasjes zeer luidruchtig kunnen zijn, en vaak amper interesse vertonen. Doorgaans gaat het dan om stadskinderen die eindelijk op de buiten reikhalzend uitkijken naar een stel bruine koeien. Weet je wel, koeien waar die heerlijke bruine chocomelk vandaan komt!
De kinderen vandaag, en ik zeg dit niet omdat ze van het dorp zelf waren, krijgen een tien voor oplettendheid, en aandacht. En meneer de molenaar had nu ook weer niet gehoefd. Niemand viel van onze enge smalle trappen. De kinderen hadden op deze eerste zomerse dag voldoende zon achtergelaten om nog een uurtje na te genieten.
Ik pik wat verder aan de overkant van de molenbeekvallei een broodje mee, zwaai nog even naar een van onze gemeentelijke culturele jongedames, en scheur de E40 op richting West-Vlaamse grens streek. File? Nooit van gehoord meneer. Daar doen wij niet meer aan mee.
Het Erpe-Meerse fileleed is geleden op dit uur van de dag. De radio spuwt ander nieuws.
Enkele foto’s oppikken, is op zich een eerder saaie handeling. Toch draait ook dit weer anders uit. Blijkt dat we samen nog een band hebben. Dochterlief werkt bij mijn ex-werkgever, en verzeild zelfs regelmatig in Zuidoost Azië. Mij zeer bekend uit een vorige incarnatie van mijn leven. It’s a small World we’re living in, Master Jack.
Ik bekijk de foto’s. Wat zeg ik? Ik bekijk een schat uit het verleden. Wie mij niet gelooft is nu al uitgenodigd om ze zelf te komen bewonderen op 16 september in de Zwalmmolen. Het geeft telkens weer een zalig gevoel, mensen te ontmoeten die zich met ons erfgoed onledig houden.
Intussen is het buiten heet geworden. Auto’s worden bakovens. Het lijkt alsof op het blauwe uitspansel witte cumulus wolken door de hand van een onzichtbare schilder omgetoverd worden tot wondermooie schilderijen. Uitspansel: dat woord heb ik ooit opgepikt in een of andere jeugd Bijbel, die nu ergens onder het stof op zijn honderdste verjaardag ligt te wachten.
Mooi, het leven is mooi, en kan nog amper mooier bedenk ik. Vroeger kreeg ik een loon dat ik per slot van rekening toch nog altijd ergens uit een of ander kastje in de muur diende te halen. Thans brengt een aangename jonge postbode de harde duiten bij mij aan huis. De vooruitgang staat dus toch nog ergens stil. (sic). Ik heb nu ook geen kousen meer op overschot, want een mens moet toch ergens heen met zijn geldvoorraad.
Ik bedenk dat ik mij niet zo gek er van Vichte bevind. In die gemeente stond een windmolen die het in 1918 hard te verduren kreeg. Eigenaardig genoeg, net in dezelfde periode, was onze erfpachtmolen uit Huise, die in die dagen nog in Waregem resideerde, ook al helemaal aan flarden geschoten. Handige handen zorgden ervoor dat uit de restanten van beide molens een nieuwe molen het landschap sierde. Uiteraard was Vichte zijn molen kwijt. Op de molenberm werd enkele jaren later een oorlogsmonument opgericht, genre replica van de ijzertoren, maar dan veel kleiner. De molen daar was een banmolen en behoorde de kasteel eigenaar toe. Het kasteeltje, het park, het is er nog allemaal. Een aangelegde vlindertuin nodigt uit tot wat verpozen. Ik moet toch ergens een deel van mijn post doornemen.
Het loopt naar vijven, en mijn ‘spits’neus vertelt mij dat ik beter via Oudenaarde kan terugrijden. Oudenaarde, stad van de ‘in de ogen van sommigen althans’ gestolen ronde van Vlaanderen, ontvangt mij rond halfzes. Tijd dus voor koffie. Ook mijn werkdag zit er op.
Op weg er naar toe kar ik door kleine dorpjes met namen als Anzegem, Ooike,… Ooike, roept herinneringen op. Niet dat ik er ooit stopte. Ik had er 25 jaar geleden amper van gehoord. Het waren de dagen van de heeropstanding. De hoogdagen van Flanders Technology, en wij bereidden ons voor om op de personal computer zoals die dingen toen nog heetten, een prachtshow voor te bereiden. Microsoft kwam er nog niet aan te pas. Wij gebruikten Execuvision, een grafisch softwarepakket dat zijn tijd enkele decennia vooruit was, uit Japan kwam, en stukken van mensen kostte. Nancy was net ons team komen versterken, en bij een eerste kennismaking ging het van: “Wat zeg je?” “Van waar ben je?” “Ooke?” . “Nee Ooike”. Na drie keer herhalen hadden we het dan eindelijk begrepen, en wisten we nog niets, want even googelen was er in die dagen ook niet echt bij. Enfin, ze sprak inderdaad een grenstaal. Iets wat zowel West- als Oost-Vlamingen begrepen. Zelfs een grommende, toenmalige Brusselse Meulebeikenoor kon er mee overweg. In gedachten dwaal ik nog wat verder af, en zie ons terug na de FTI-beurstijd een bezoek brengen aan de bar van het allereerste chips bedrijf in Vlaanderen. Een product van de DIRV. Voor wie het mocht vergeten zijn: de Derde Industriële Revolutie Vlaanderen. En actieplan van een al lang vergeten CVP minister. Gaston heette hij. Dat ik mij dat nu herinner is volledig toe te schrijven aan Nancy. Het was haar toenmalig lief, aankomende huisband, die op de personeelsdienst zat bij Mietec en via de bar probeerde personeel te ronselen. Niet dat wij te koop waren, maar hun wervingstechnieken wilden we wel toch wel van dichtbij bestuderen, en nog liefst bij een Oudenaards biertje. Dat mocht wel.
Ik bereik het vroeger tapijtweverstadje dat zich behoorlijk verschuilt aan de rand van onze Vlaamse Ardennen. Links en rechts op het marktplein staat een verloren Nederlandse auto, te wachten op zijn fietsende inwoner, die vermoedelijk nog hier of daar in de buurt, tong op het stuur, zich een weg baant, denkend: liever dat nog dan het bord voor zijn kop van de zakenman. Al die Nederlanders, ze doen maar. Wie weet zijn het zelfs nog nazaten van in 1585 gevluchte Vlamingen. Nazaten van de Oude-Vlamingen die per slot van rekening geholpen hebben om de zo geroemde Gouden Eeuw uit te bouwen ginder ver weg boven de Moerdijk.
Ik moet plots, hier van op mijn terras, denken aan Oek de Jong, een andere Nederlander. Waarom ik zo plots aan deze man denk is mij niet direct duidelijk. Al kan het liggen aan de paar mooie vrouwen die hier net in mijn gezichtsveld voorbij fietsen. De man schreef immers toch ooit het boek: Opwaaiende Zomerjurken.
Tot later bij de woensdag van….