Lang leve de koekoek.
Het ijzeren paard mag van stal voor een eerste fietstocht langs Dender- en Scheldeboorden. Maart roert voor een keer zijn staart niet. De zon die gisteren in al haar overmoed wat te fel straalde, heeft zich vandaag teruggetrokken achter een wolkendek. De temperatuur lette even niet op, en vergat te zakken, waardoor het aangenaam fietsen is.


Zo, dat was einde maart. Vandaag zijn we nagenoeg eind april, en weer laat de zon het min of meer afweten. Er blaast wat koele wind uit het Noordzeegat. Lekker fietsweer.

Bijna zes jaar is het nu dat ik elk jaar opnieuw de eerste tekenen van een nieuwe lente mag smaken. De vrijheid om te mogen genieten van de dagen, van het warm aanvoelend zonlicht, om te ontdekken dat airco voor altijd de grote leugen blijft die de werkman een “warm” gevoel moet geven. Samen te leven met de vogelen des velds, die niet maaien en niet zaaien, maar het zo ook al heerlijk genoeg vinden om hun liederen te kwelen. Waarom zouden wij anders moeten leven dan die heerlijke op de lucht zwevende pluimbollen. Telkens weer, elk jaar opnieuw, zoeken zij het mooiste plekje uit om te overzomeren. Al blijft aandacht geboden, want was het niet mijnheer Draulans die deze voormiddag via de radiogolven een lichte waarschuwing richting koekoek stuurde? De beestje zullen, zo oreerde Draulans, zich wat moeten schikken naar de nieuwe tijd. De koekoek blijkt een heuse trekvogel te zijn, maar dat wisten we al lang. Minder bekend is dan weer dat het een van origine Afrikaanse trekvogel is, die slechts voor een paar maanden naar hier komt. We leerden allemaal op school, dat de koekoek hjety niet zo nauw neemt, en gebruik maakt van andermans nest om er snel zijn eieren in te dumpen. Eens de nietsvermoedende thuisvogel de wat vreemde eitjes heeft uitgebroed, haalt de koekoek zijn kroost weer op en vertrekt al na enkele maanden terug naar Afrika. Breekt nu mijn klomp… Is dit dan de reden waartom de koekoek enkel rond deze tijd koekoekt? Ja dus. Maar wat wil nu het geval? Het geval wil dat de koekoek in zijn thuisland, de weerberichten van noch Sabine noch Frank nauwlettend in het oog houdt. Het beest weet eenvoudigweg niet dat de lente bij ons al een behoorlijk stukje richting winter is opgeschoven. Wij kennen nog nauwelijks aprilse grillen. Onze thuisvogels leggen hun ei alsmaar meer in april dan wel in mei. Resultaat al mlaar meer koekoeken vinden nog enkel nesten zonder eieren, met in het beste geval wat rondfladdrend jeugdig vogelgebroed, wanneer zij hier neerstrijken. Dus later op het jaar vertrekken minder koekoeken huiswaarts, en zullen die oudere koekoeken het nog waard vinden om tot hier te komen? Of zullen we ze mùoeten doorsturen naar Zweden of Denemarken waar de vogels, althans dat hoop ik toch, nog wel een ei leggen in mei.

Een nieuwe lente en dus een nieuw geluid. Er is werk aan de winkel. Wie gaat al de nog bestaande koekoeken in Afrika bezoeken om hen op deze nijpende problematiek te wijzen. Het lijkt mij althans een zinvollere taak om daarvoor naar het zuiden af te zakken, dan wat sommige landgenoten voor ogen hebben bij hun trips langs het Midden-Oosten.

Waarom stoppen met werken nuttig kan zijn.
De in fel gekleurde pakjes gestoken wielertoeristen, duvelen aan de tafel naast mij, vertellen wilde verhalen, en laten zich straks “moe maar tevree” voor hun teevee vallen, er op lettend vooral moeder de vrouw niet voor de voet te lopen. De schreeuw: “Zijn de kolen al bijgevuld”, is er niet meer bij. “Staan de vuilniszakken al buiten?” kwam er voor in de plaats.

De waardin loopt af en aan op de tonen van Fred Neil, die buiten mij niemand kan horen, en dat vanwege het feit dat Neil voor eeuwig en drie dagen opgesloten leeft in mijn Ipod. De radio heeft lak aan Neil en andere tijdgenoten die dankzij goedkope replicaheruitgaves mogen overleven in deze hectische wereld waar geen plaats meer is voor de muziek die Elektra ons indertijd schonk.

De Even Dozen Jug Band, -nooit van gehoord mijnheer-, mag dan de lente laten herleven. Voorbij is voorbij en daar kan geen lievemoederen aan helpen. Niets komt terug, alles gaat voorbij, al kan een jubileumoptreden van Stampen en Dagen ons dat even doen vergeten. Wij mogen ons gelukkig prijzen in een tijd te leven, waarin men stemmen kan vangen en bewaren in doosjes. Het zal ons worst wezen, dat daar eentjes en nullen achter schuil gaan of misschien wel een grillig slingerend groefje in een plakje vinyl. De vogels zijn niet meer de enigen die elk jaar opnieuw hun lied kunnen laten horen.

Neem nu deze liederen: Emily, Summer in the City, Waterloo Sunset, allen brengen ze ons de sfeer van de nakende zomer. Geurend gesneden gras, traag kabbelend Scheldenat.

Daar ligt de veerboot al, daar waar Mira zich bevond ten tijde van de Teleurgang van de Waterhoek, of hoe een plaats die een schrijver in West-Vlaanderen situeerde zich plots aan de Schelde een kleine eeuwigheid verder bevindt. Je mag er wachten op de boot zelf. Geen door Europa opgelegde veiligheidsmaatregelen, die er eeuwenlang overigens vroeger ook niet waren. Om het halfuur komt de veerman die wat verderop woont aangefietst. Alhoewel, de veerman? Het blijkt niet om de oude vertrouwde Jo P. te gaan. Maar kijk nu toch: de aanfietsende jongeling, zit wat kromgebogen op zijn fiets. Zijn handen besturen het ijzeren ros, en zijn benen draaien rond in precies hetzelfde ritme als de benen van zijn vader, die hier tientallen jaren lang de veerboot bestierde. In Oilsjt zeggen ze in dergelijk geval: “’t Is zijn vader gespaagen en gescheten”. De Engelsman die in tegenstelling tot de Vlaming zijn taal minder verloochend heeft zou uitroepen: “The spitting image of his father” , wat mooi omschrijft waar het om gaat. Al bij al hoef ik het veer zelfs niet te nemen, want ik woon toch aan de zijde van de Schelde waar ik mij bevind. De zon begint plots te schijnen, al heeft dit weinig vandoen met de kant van de Schelde waarop we ons bevinden. Toch is het aan de kant van Rijks-Vlaanderen een stuk aangenamer om te fietsen dan aan de kant van Keizerlijk Vlaanderen. Dat komt hoofdzakelijk omdat de ene kant een stuk fietsvriendelijker werd geconserveerd. Fietsen op de dijk, langs het jaagpad, en genieten van langs de ene kant de rietbeemden aan het water, en langs de andere kant de weiden hier en daar doorspekt met wat bosjes. Langs de rechter Scheldeoever mag dan wel over een heel eind eveneens een jaagpad liggen, je fietst er te dicht in de buurt van de wat lager gelegen straat. Deze straat, naar vroegere normen een steenweg, blijkt overigens een eeuwenoude weg die loopt van Gent naar Mechelen. Een weg die zich als een lint naast de Schelde slingerrt van het ene kleine stadje naar het andere, helemaal door het oude land van Dendermonde. Maar wie lint zegt, zegt uiteraard ook lintbebouwing, en dat staat nog altijd synoniem voor spuuglelijk. De weg kan je geenszins vergelijken met de weg waarlangs Keizer Karel nog moet gereisd zijn. De weg waarlangs hij mogelijk reed met zijn gevolg, op weg van Mechelen naar Gent om ze daar een lesje te leren. De keizer hoog op zijn paard gezeten, gevolgd door een aantal knechten op wagens druk bezig met het leren leggen van de juiste knopen. Touw hadden ze genoeg bij, een wagen vol. Ze zouden die Gentenaars nu wel eens een lesje leren dat hen nog jaren zou geheugen. Nog twintig minuten geduld, en ze zullen bengelen aan een touw… Maar aan Biezebaaze(*) te horen zijn ze er blijkbaar nooit in geslaagd, want hoe kunnen die anders vandaag nog zingen: “Maane ond die is een uege kwaat”…. Geintsch forever.

De zon komt er helemaal, door hier aan knooppunt 65 met zicht op de dorpjes van Schoonaarde en Uitbergen. De skyline van Uitbergen die ,nu nog enkel een kerktoren shouwt. De molen die het plaatje compleet maakte werd helaas gesloopt. Vooruitgang heette dat indertijd. Onzorgvuldig omspringen met erfgoed heet dat vandaag.

Bij het knooppunt staat een wegwijzer die uitnodigd om naar het Riekend Rustpunt te fietsen, maar dat houden we voor een andere keer.

(*) Biezebaaze, is een Gentse, niet meer bestaande rockband die zich uitdrukte in de taal van het volk, ook wel dialect genoemd of Geintsch….