“Verbooden scens te scieten”
Zo stond het er, om en bij de vijftig jaar geleden. Het stond op een plakkaat achter in het schietkraam op Schoolkenskermis, en de boodschap was duidelijk voor iedereen. De man in de schiettent had liever niet, dat er loden kogeltjes uit de geweren in zijn richting werden afgevuurd.
Elk jaar met de paasdagen was het kermis in de Bossestraat te Erpe, en kwam een familie foorkramers afgezakt naar het pleintje aan het begin van de Kromgrachtstraat, voor de boerderij van Verhoeven. Indien ik mij goed herinner kwamen ze uit Oosterzele en deden ze voornamelijk kleine buurtkermissen aan. Vijftig jaar en meer geleden waren er alleen al in ons dorp een stuk of vijf dergelijke kleine wijkkermissen: Onegem, Sevecoot, Statie, Bossestraat, Vijfhuizen. Allemaal kermissen met verschillende foorattracties. Langsheen de Kattelinestraat stond zelfs een autoscooter. Op de grens van Erpe en Aalst aan de Sint Appoloniastraat vierden ze “kappelleken dingdong” kermis, ter ere van Sint Appolonia die er in tegenstelling tot vandaag voor zorgde dt je verlost werd van hevige tandpijnen.
De kermis in de Bossestraat moet er al geweest zijn lang voor de oorlog, en was gekoppeld aan het lokale schooltje. Vandaar dan ook de naam Schoolkenskermis. Het schooltje bestond van 1928 tot ver in de jaren 70. In 1978 werd er, lezen we in de Voorpost van 17 april 1992, een echt jubileumfeest gehouden, waarbij er zelfs een heuse paaseiereenworp vanuit een sportvliegtuigje werd georganiseerd. Men gooide niet met echte paaseieren, maar dropte enveloppes met briefjes er in. Helaas zorgde de opgestoken wind er voor dat de omslagen overal terecht kwamen behalve op het daartoe bestemde voetbalveld.
Ik zie nog de affiche uit 68 voor mij met als titel Veertig jaar Schoolkenskermis. Het is vooral de periode tussen 65 en 68 die in ons geheugen is blijven hangen. Het was de periode waarin men de kermis nieuw leven inblies door het organiseren van allerlei gezelschapsspelen. Zakkenlopen voor kinderen, vogelpikken en bakschieten vanop de fiets, mastklimmen, en dies meer.
Twee cafés fungeerden als gangmaker voor deze bezigheden. Voor het vogelpik en bakschieten vanop de fiets reeds men toertjes langs Bossestraat, Gentse Steenweg, Dr Germain de Vosstraat en de Boskouterstraat. Van café Fonteintje, van de Sleeuwagens, naar café de Welkom van Agnes, voorbij café Dolfijn en het Breugelhof. Rond de watertoren zou je kunnen stellen, alleen was die watertoren er in die dagen nog niet. Die kwam pas in de beginjaren zeventig.
De ingezeepte mast stond opgesteld aan het Fonteintje: een hoge staak, met er bovenop een fietswieltje waar men aan touwtjes allerlei kleine prijzen had vastgemaakt. Een hele heksentoer om tot boven te klimmen.
In het paasweekend werd er een koers, vermoedelijk voor beginnelingen, georganiseerd. En wij die er onze laatste puberteitsjaren beleefden hingen rond het kermispleintje, waar de “foorkraam moeder” het molentje draaiend hield. Vader hield de schiettent open, en de zoon mocht een “altijd prijs bij Jantje van Parijs” tafelrad bedienen. Bruingebrand waren ze, en hun gitzwart haar schitterde in de zon. Ik denk er nog steeds aan wanneer ik weer eens een plaat van Django Reinhardt opleg.
Op het pleintje stond vooraan het molentje, daarachter hun woonwagen. Rechts langs de kant stond het schietkraam opgesteld. Voor de muziek, op de molen hadden ze een handvol 45 toerenplaatjes, die meermaals de revue passeerden. ‘Like a Rolling Stone’ van ‘Bob Dylan’, en ‘I’m a believer’ van de ‘Monkees’ samen met ‘Adamo’ springen opnieuw in het geheugen.
Later organiseerde men op maandagnamiddag een heuse stoet met verkleedpartij en al. Iets wat uitgroeide tot een lokaal karnaval. De laatste jaren werd alles gereduceerd tot een rommelmarkt, zoals je ze overal tegenkomt.
Op dinsdag of woensdag nadat de kermis was vertrokken zochten we de platgeschoten loodjes die op de grond waren gevallen onder het schietkraam, om ze thuis op de kachel samen te smelten tot een stuiver, waarmee we dan in de zomervakantie naar het “tapke” stuiverden, op de Kleine Steenweg aan de Hoek, dicht bij de Puitenvijver, maar daar bestaan dan weer andere verhalen over.
Schoolkenskermis zoals het ooit was, zal wel nooit meer terugkomen. Geen enkele van die kermissen trouwens, want waar zijn de buurters gebleven? Zij die ’s avonds op een stoel voor hun deur de toestand in hun buurt, hun wereld, bespraken. Eén café is er nog overgebleven. Winkels, bakkers, kappers, kolenhandelaars, allen behoren ze tot de geschiedenis van de Bossestraat en de Sterre.
Het schooltje waar ikzelf overigens vijf jaar van mijn kindertijd heb doorgebracht (tussen 1955 en 1960) was eigenlijk een privéschooltje. “Afgestudeerde” kinderen werden nadien doorverwezen naar de Gemeentschool voor jongens of het Klooster voor meisjes. Het schooltje zelf maakte geen deel uit van die “grote scholen”, het was er geen afdeling van.
Het ontstaan er van kunnen we ons nog nauwelijks voorstellen. Emilie Smekens (Verhoeven) gaf tot in 1928 les in het Klooster bij de nonnen, tot de dag dat ze in het huwelijk trad met Jef Verhoeven. Trouwen betekende in die tijd nog dat je als vrouw je boeltje kon pakken, want dat kon niet in het katholieke onderwijs. Overigens ook bij andere instellingen waaronder banken gold deze regel nog tot diep in de jaren zestig. Maar Emilie moet een katje geweest zijn dat je best niet zonder handschoenen aanpakte, want ze stampte een eigen schooltje uit de grond. Het gebouw “De Kindertuin” is reeds lang afgebroken. Het stond naast het nog bestaande woonhuis van de Verhoevens. Van de tuin hadden ze een speelkoer gemaakt, en om de regen te trotseren werd er een bordes aangebouwd. Later, in 1954, toen er meer kinderen kwamen groeide het schooltje tot het “in mijn tijd” kinderen kon opvangen vanaf de kleuterklas tot het tweede studiejaar. Vanaf 1960 kwam daar zelfs nog een derde en vierde studiejaar bij. Na de oorlog werd een tweede gebouw opgetrokken langs de Krevelhoek, thans verbouwd tot woning. Ik was er kind aan huis toen het nog een laagbouw was met slechts twee kleuterklasjes. Het eerste en tweede kleuterklasje zaten we bij juffrouw Christian, die van Overimpe afkomstig was. In het derde kleuterklasje bij Madame Jeanne (zij was mijn oudere nicht) leerden we verder matjes weven, tekenen op een lei enz…
En dan mocht je naar de grote school langs de Bossestraat, bij meester Etienne, de toen nog piepjonge zoon van Madame Emilie, die net zijn legerdienst achter de rug had. Twee jaar zaten we in hetzelfde klaslokaal, eerst aan de kleine kant, enj daarna aan de grote kant. De kant waar de witte bank stond met daarop de contoleblaadjes van de sommen die we moesten maken.
Het schooltje was gemengd, dat wil zeggen er zaten jongens en meisjes samen, uiteraard niet in dezelfde bank. Dat zou nog net iets te revolutionair geweest zijn. Van mijn zeventien jaren op de schoolbanken heb ik amper vijf jaar in een klas gezeten met enkel maar jongens. Een hele prestatie in vergelijking met de meeste andere leeftijdsgenoten.
Wanneer ik er nu op terugkijk, en net als de Amerikaanse schrijver Robert Fulghum, er van overtuigd ben, dat al wat je leert, je reeds in de Kindertuin leert, besef ik dat dit privé schooltje veel heeft bijgedragen tot onze kritische mensontwikkeling. Wij lazen ‘Oki’ en ‘Taptoe’, twee Nederlandse schoolblaadjes van behoorlijk hoog niveau, ipv de heiligenverhaaltjes in ‘Zonnekind’ of ‘Zonneland’ van een of andere pater uit Averbode. Toegegeven, de meester had een kort lontje, en hij gebruikt zijn handen soms op een meer of minder hardhandige wijze om de leerstof tot in onze geesten te dirigeren. Al was het in de jaren er na niet beter, waar schoolmeesters zich bedienden van regels en meterstokken, en dat niet enkel om er afstanden met te meten, als je begrijpt wat ik bedoel.
Ik herinner mij dat wij geen rekenboek, noch echt leesboek hadden. Daar maakte ik pas kennis mee vanaf het derde studiejaar. De Bossestraatkinderen zullen zich zeer zeker de “sommekes” op lange kartonnen strookjes herinneren, of de fiches met daarop geplakte teksten om ons het leren lezen bij te brengen. Aan de deur hing een kaart met daarop het alfabet, en wat verder aan de andere kant van het bord hing een zelfgemaakte kaart met de moeilijkere tweeklanken. Was dit anders dan in een normale gemeente- of kloosterschool, waar vermoedelijk wel al in een eerste en tweede leerjaar echte schoolboekjes werden gebruikt? Ik weet het niet, maar het systeem ‘Verhoeven’ heeft gewerkt, want ik ken er heel wat uit die tijd die het tot ingenieur of zelfs directeur hebben gebracht.
Van november tot pasen brandde de kachel. Een duvel, met een meterslange stoofbuis die ergens in het plafond verdween.
Madame Emilie heeft de 40ste verjaardag van het schooltje in 1968 niet meer meegemaakt. Ze overleed al op 4 januari van dat jaar. Bidprentje
In januari 2008 besteedde het blad van de Heemkundige Kring van Erpe-Mere uitgebreid aandacht aan de geschiedenis van het schooltje.
Schitterend artikel . Allemaal zelf meegemaakt . Het kleinste detail klopt .
Enkel de watertoren : de bouw startte in 1965 .
Proficiat Eddy !
Dat tijdschriftje IKO herinner ik me niet meer, Taptoe daarentegen wel..Van die sommekes weet ik nog dat Victor De Deyn ooit het pak slaag van zijn leven gekregen heeft omdat hij de oplossingen gewoon mee naar zijn bank nam en daarom die dag alles feilloos kon oplossen….het viel niet op 🙂