Eens je wat ouder wordt verwacht men niet enkel dat je je lot draagt, maar bovendien dat je daarnaast ook nog een buketlist meesleurt, met al die dingen waar je ooit wel eens van droomde, maar nooit de tijd voor nam. Heel duidelijk staat hier ‘nam’ en niet had, want ieder van ons heeft echt wel de tijd voor alles. Je hoeft het enkel echt te willen. En of dit nu bijv. reizen betreft, of uit een vliegmasjien springen maakt weinig uit. Zijn het gelukkige mensen die niet over een bucketlist beschikken? Ik zou het niet weten. De ene wil ooit eens op de Eiffeltoren staan, de ander dan weer zwemmen in de Mississippi, of wandelen op Vuurland. Hoe haalbaarder hoe meer kans dat je ooit een en ander kunt afstrepen.

Zo had ik vorig jaar begin december ‘een concert bijwonen in de Royal Albert Hall’ kunnen wegstrepen, had ik verdomme geweten dat het plaatsvond. Neen dus. Bon, niet getreurd, we zullen ons dan maar laven aan het album dat er gedeeltelijk ten gehore werd gebracht door Robert Plant.

X,Y of Z is een Britse zanger, enz… enz…. kom je vaak als openingszin tegen in artikelen wanneer je informatie zoekt over jouw “favoriete” pop- of rockster. Regelrecht gekopieerd en geplakt uit een Wikipedia artikel. Vaak inclusief onwaarheden, die dankzij deze techniek, zich voor eeuwig en drie dagen nestelen in de uithoeken van het wereldwijde web. Er valt niet veel tegen te doen, behalve misschien een spelletje ‘mens erger je niet’ spelen.

Robert Plant heeft zeer recent een nieuwe plaat losgelaten op de wereld. Maanden op voorhand aangekondigd, of net niet aangekondigd, via een sluwe marketingtechniek, die voornamelijk de pers deed likkebaarden, want zij zagen er tekens van God in, ergens op de Stairway to Heaven, wuivend naar Jimmy Page en John-Paul Jones, om eindelijk Led Zeppelin weer op de rails te zetten. Helaas, nu al tien jaar na 2007 en het O2 evenement voor Ahmed Ertegun bleek het kanonschot een losse flodder. Leperds wisten te vertellen dat in het najaar in Amerika op het Dessertfestival Jason Bonham en zijn band stonden geprogrammeerd, en dat dit vast een ‘cover up’ was van de geplande verschijning van Zep. Helaas.

Eenmaal het duidelijk was dat Robert Plant enkel zijn nieuwste worp aan het promoten was, haakte de persmeute af, en naar hoe het verder verliep op het Dessert festival hebben we het raden. De CD van Plant werd door pers en publiek ontvangen zoals dat tegenwoordig gaat met releases van de “oudere” generatie: twee dagen aandacht, ergens een kolommetje op bladzijde veertien in een muziekblad. Al mag RP niet klagen want de sporadische interviews die hij gaf, werden toch hier en daar gepubliceerd in de gespecialiseerde pers. Jawel zelfs hier te lande schonk Humo er aandacht aan.

Plant verdient meer aandacht.

Hij behoort tot die groep van muzikanten die zich op het muzikale pad begaven om onder andere te ontsnappen aan een oersaai leven. Beatles en Stones en anderen gingen hem voor op dat pad. Beoefende jobs als stratenmaker, of helper in een winkel of assistent bij een grafdelver (Stewart), of op Sheffield Steel’s wijze stalen buizen lassen (Cocker), dreven een aantal jongeren ertoe aansluiting te zoeken bij een of ander beat- of bluesbandje.

Net als Rod Stewart, David Bowie, en nog enkele andere had Robert Plant in de zomer van 68 al een leven achter de rug in de “business”. Plaatjes opgenomen, solo of in groepsverband, en dat zelfs bij gerenommeerde platenlabels als CBS. Lag het aan de kwaliteit van de nummers? Lag het aan het verkeerd pluggen bij pers en radio van deze singletjes? Of lag het aan het belachelijk Dave Dee, Dozy, Beaky Mick & Tich kapsel van onze held, verkopen deden deze 45 toertjes voor geen meter. Wie zelf wil vaststellen hoe goed of matig Robert Plant klonk, moet zich zijn compilatie cd ‘Sixty Six to Timbuktu’ aanschaffen. Daarop vind je materiaal van halverwege de jaren zestig, van o.a. Listen (waar hij deel van uitmaakte) en RP solo materiaal.

Dat zowel Stewart als Bowie die hetzelfde pad als Plant bewandelden en o.a. bij Decca singletjes uitbrachten, het uiteindelijk maakten is toe te schrijven aan het feit dat zij enerzijds ouders hadden, die hen niet verplichten om toch maar naar de fabriek te trekken, en anderzijds dat zij zich in Swinging Londen af en toe lieten opvallen, waardoor hun namen ergens bleven hangen, tot zij doorgespeeld werden aan een producer of manager die uiteindelijk wel potentieel zag in die gasten.

De nog onbekende Plant, de blues liefhebber, treedt in de sporen van o.a. Jagger wanneer hij de micro hanteert tijdens optredens van Alexis Korner en zijn bluesband. Iets wat o.a. Mick Jagger hem voordeed. Plant mag van geluk spreken dat ene Terry Reid, in die dagen, wanneer hij niet zelf optrad dezelfde clubs aandeed, en gecharmeerd was van Robert’s stem. Elke Led Zeppelin fan kent het verhaal van hoe RP bij Led Zeppelin terechtkwam. Led Zeppelin: een merkwaardige combinatie van twee Londense sessiemuzikanten en twee “boerenlullen” uit de Black Country in de Midlands, waarvoor de wereld door de knieën ging.

In een notendop.

Jimmy Page die na een initiële weigering (Jeff Beck hapte toen wel toe), uiteindelijk in de tweede helft van de sixties toch bij de Yardbirds gaat spelen, omdat er een plaats van bassist vacant was, eindigt er zijn carrière, waarbij hij eigenaar wordt van de naam van een “lege” groep, samen met een reeks nog af te werken concerten. Page, zoekt samen met manager Peter Grant, naar nieuwe muzikanten om de lege plaatsen op te vullen.

Enkele jaren eerder nam hij samen met Beck, en groepsleden van de o.a. De Who Beck’s Bolero op, en dat was de sound die hij ambieerde. En om dat te bereiken waren topmuzikanten nodig, of zoals later zal blijken mannen die “toch enigszins leken” op die mannen die hij eerst in gedachten had. Keith Moon drummer en John Entwistle bassist van de Who, aangevuld met de zanger/gitarist van de Small Faces, Steve Marriott, waren de namen die op een of ander ogenblik op zijn initieel verlanglijstje stonden. Zowel de Who, met sterke man Pete Townshend, als de Small Faces zaten in een bijzonder sterke houdgreep van hun management. In het geval van Steve Marriott was het duidelijk: het management liet verstaan dat indien Page nog ooit in de buurt zou komen van hun poulain, hij verder kon spelen op zijn gitaar, maar dan wel met een stel gebroken vingers. Auteur van die boodschap was de vader van Sharon Osbourne. De dochter zal later zelf manager van Ozzy worden. Page zocht en vond een stem die toch wel wat gelijkenis vertoonde met de stem van Steve Marriott. Hij hoefde niet echt ver te zoeken, want Terry Reid zat onder contract bij Micky Most, vriend en compagnon van Peter Grant. Micky Most was zelf een geflopte popster, met uitzondering van de paar jaar succes aan het begin van de jaren zestig, dat hij oogstte in Zuid-Afrika. Most had zich op het managementpad begeven, en scoorde o.a. met de Animals en The House of the Rising Sun een megahit. Later komt daar ook nog Donovan bij, waardoor Donovan op een gegeven ogenblik zelfs zal gekoppeld worden aan Jeff Beck (Zie Barabajagal).

Most was net begonnen met het “lanceren” van de carrière van Terry Reid, iets wat later een groot misverstand bleek te zijn. Het leidde er toe dat Reid besloot om in geen avontuur te stappen, want de Yardbirds, met Page, waren nog slechts een schim van wat ze ooit geweest waren, en vermoedelijk geloofde toentertijd niemand, met uitzondering van Grant, dat Page deze band nog ooit op de rails zou krijgen. Concreet: Reid bedankte voor het aanbod, en suggereerde Robert Plant als een waardige vervanger. En zoals ze zeggen: de rest is History.

Misschien toch nog even dit: Plant zat zelf nog aan een platencontract vast, waardoor op de eerste LP voorzichtig met zijn naam werd omgesprongen. Plant zat overigens in die zelfde periode in een soort van “proefperiode” inclusief betaalcontract, en was helemaal niet zeker dat hij mocht blijven. Wat zou er gebeurd zijn mocht Reid of Marriott zich alsnog hebben bedacht?

Robert Plant beleefde als Percy het engelachtig opperwezen, tussen 68 en 80 zijn carrière hoogtepunt, dansend over vnl. Amerikaanse podia, zwaaiend met de ‘Hammer of the Gods’. Maar niet enkel succes werd zijn deel, ook heel wat miserie daalde over hem heen, bij zoverre zelfs dat men stilaan begin te spreken over een vloek die over LZ heerste. Een vloek die teweeg zou gebracht zijn door Jimmy Page’s verering van het occulte, en zijn aanbidding van Alistair Crowley (*) , van wie hij overigens een vroegere huis (Boleskin House) in Schotland kocht .

Bollocks natuurlijk, maar Plant was na 75 toch nooit meer dezelfde jonge oppergod. Hij kende zelfs een periode, toen Jimmy Page flirtte met sister heroïne, waarin hij af en toe optrad in de Midlands met lokale bands. Het leek wel alsof Led Zeppelin voor hem stilaan een afgesloten hoofdstuk aan het worden was. Een attitude die Page nooit zal kennen.

Omdat de Britse taxatiedienst in 1975 op het punt stond de LZ taart behoorlijk af te romen, besloot het vijftal (Peter Grant mag gerust de vijfde LZ-Beatle genoemd worden), een jaar lang Britse bodem te vermijden en te gaan reizen. Ergens in Griekenland raakten Robert en zijn eega Maureen betrokken in een zwaar auto-ongeval wat hem nagenoeg voor een hele tijd in een rolstoel en vervolgens op krukken deed belanden. Tijdens een van de volgende tournees in de VS kreeg hij het onheilsbericht dat zijn zoontje Karac getroffen was door een zwaar virus. Het kind overleed amper enkele uren later. Led Zeppelin lag in die tweede helft van de seventies opnieuw op apegapen. En het werd nog erger. In een van de Fillmore’s (**) liep een misverstand over het feit dat het zoontje van Grant hardhandig zou zijn aangepakt zo hard uit de hand dat Grant en Bonham er zelfs even in de gevangenis werden gegooid. In hun entourage bevonden zich op dat ogenblik enkele figuren met links naar een wereld waar Zeppelin zich in hun hoogdagen nooit mee zou hebben ingelaten. Of deze feiten mee hebben gespeeld bij Bill Graham, bij zijn besluit om te stoppen met “zijn” Fillmore East- en West rocktempels weten we niet. Wel verklaarde Graham ooit dat het niet meer leuk was omdat het allemaal teveel business was geworden en te weinig nog rond muziek draaide.

Voor Plant zal uiteindelijk het leed nog aangevuld worden in september 1980, toen zijn maat John Bonham, de drummer van de band, dood werd aangetroffen aan de vooravond van repetities voor alweer een Amerikaanse toernee, die er nooit meer kwam. In december 1980 verklaarden alle leden van Led Zeppelin dat ze zonder hun vriend onmogelijk nog verder konden functioneren als band.

Het zal duren tot december 2007, 27 jaar later, eer er nog een eenmalig full concert komt.

Noch John-Paul Jones noch Jimmy Page hadden voor Led Zeppelin een echte solocarrière. Robert Plant is dan ook de enige die al snel in de jaren tachtig de draad opneemt en enkele lp’s uitbrengt. Helaas voor de fans blijkt dit muziek te zijn waarop zij niet echt zitten te wachten. Plant was getransformeerd van een langharige rockgod tot een eigentijds gekapte krullebol (geheel in de stijl van de jaren 80), die muziek uitbracht die mijlenver stond van het LZ repertoire. Best nog te vergelijken met wat Paul McCartney uitvrat met Wings na zijn Beatlejaren. Namelijk de hele wereld tegen jezelf opzetten, door het uitbrengen van een serie “middelmatige” platen.

Toch zal Robert Plant gedurende zijn hele verdere carrière regelmatig terug grijpen naar aparte dingen waarin hij schittert. Bijvoorbeeld al heel vroeg in de jaren tachtig met de Honeydrippers Vol 1 (er moet nog altijd een vervolg komen), een must, waarop hij oude nummers aanpakt, en waar zelfs Page en Jeff Beck even mee aantreden. In ‘Sixty Six to Timbuktu’ blikt hij terug op zijn carrière en voegt hij er bovendien enkele schitterende nummers aan toe. Het uitstapje met Allison Kraus levert hem zelfs een Grammy Award op. Wat hem nog het dichtste bij Zeppelin bracht was de periode Page-Plant ten tijde van de de MTV unplugged concerten. ‘Walking into Clarksdale’ blijft een erg onderschatte plaat. Eentje dat nog steeds vooraan staat in onze luisterkast.

Het opnieuw de baan op trekken met oud bandleden van de Band of Joy moet hem zeker deugd gedaan hebben. Plant blijft gelukkig een entertainer die niet enkel nieuwe songs baart, maar die ze ook nog steeds graag live brengt, en vooral dan in kleinere locaties zoals ons eigenste Lokeren.

Zijn recentste platen, vanaf 2000, zijn bijna als een geheel te beschouwen en daar zijn de Sensational Space Shifters niet vreemd aan. Plant laat ook duidelijk verstaan dat hij blijft geloven in een versmelting van Keltische muziek, oosterse klanken, rock en blues. Het is precies die mengeling die leidt tot een unieke ‘Plantsound’. Hij schuwt niet langer meer zijn verleden. Het mag al eens klinken zoals ten tijde van LZ, en live sijpelen gelukkig ook regelmatig oude songs door naar de playlist.

De huidige Sensational Space Shifters is een samenraapsel van topmuzikanten die de laatste 25 jaar her en der hun sporen verdienden. Neem nu xxxx de gitarist van Cast, die samen met John Power van de La’s (There she goes) indertijd bij Cast zorgde voor drie heerlijke platen, helemaal in de sixties-who stijl.

We schreven het vroeger al: LZ is voorbij, en een toernee waar iedereen blijft om schreeuwen is eerder een schreeuw naar de eigen jeugd. Plant staat niet meer op een podium, bovenlijf ontbloot, zwaaiend met de microfoon, zijn stem verheffend als ware hij de rockengel zelf, die men in hem zag.

De man is letterlijk teruggekeerd naar zijn roots, en woont terug in de black country in de buurt van Kidderminster, waar hij zich regelmatig vertoont in de lokale pub. Ook in Hay-on-Wey, waar wij regelmatig te vinden zijn bij Haystacks, de lokale platenshop, duikt hij regelmatig op. De artiest die hij gebruikt voor zijn hoes ontwerpen woont er. De buitenmens in Plant is teruggekeerd, en vermoedelijk kan het Londen van Jimmy Page hem vandaag de dag gestolen worden. Valt dit te betreuren? Helemaal niet. Het oeuvre wat hij ons tot nog toe naliet is meer dan het beluisteren waard. Zoek het zelf maar uit.

The May Queen

Dat Robert Plant een songtekst schrijft met als titel The May Queen zal, wie al wat ouder is, aangenaam treffen, want herinneren we ons de May Queen niet uit Stairway to heaven? Voor alle duidelijkheid deze song pretendeert nergens een vervolg te zijn op Stairway to Haven. Het leert ons wel dat Plant, oud of jong; nog steeds met dezelfde dingen bezig is. Dat hij bij wijze van spreken bijna geen haar veranderd is, en dat is maar goed ook. Hij kijkt nog steeds door het venster in de maand mei, en stelt vast dat de meibomen bloeien. Muzikaal is dit een regelrecht vervolg op de songs die hij maakte met de Space Shifters op zijn vorige CD Lullaby and… The Ceaseless Roar uit 2014

New World….

In New World, leren we een en ander over migranten, maar tezelfdertijd rekent RP af met slavernij: ‘kneel before the sword’, en heeft hij het verder over ‘educate the Noble savage…’ Een eerste song die gedragen wordt door een wat zompige beat en waarin Justin Adams mag laten horen hoe mooi hij wel gitaar kan spelen.

Season’s song

Een liefdesgedicht over de seizoenen van het leven, over ouder worden, en rust vinden in zijn geboortestreek, over de woestijn in zijn ziel. Over afscheid nemen:… when all is said and done… Plant wandelt door een lieflijk landschap en neemt het leven in ogenschouw.

Dance with you tonight Laat ons nog even dansen voor het te laat is, laat ons de verdwenen klavervelden betreuren. Hier herneemt de band wat ze in New World begonnen. Diezelfde wat zompige beat, als was het om ons duidelijk te maken dat Plant op deze CD een zekere boodschap uitdraagt. Misschien is nog niet alles verloren: kom aan en dans met mij. De vlam brandt nog hevig. Er is nog hoop.

Carving Up The World Again met als ondertitel a wall and not a fence…. Plant laat zijn hart spreken, begeeft zich op politiek pad. Het zal dus wel heel diep zitten, want dit is niet echt van zijn gewoonte. De song opent met: ‘De Russen, de Amerikanen, de Britten en de Fransen’… ‘ze verscheuren opnieuw de wereld’, … ‘a whole lotta posture and little sense’…. En beetje wrang om de woorden whole lotta in dit verband te moeten horen.

In A way with words gaat hij door op hetzelfde elan als eerder in seasons’s song met het betreuren van een wereld die niet meer dezelfde is. Laat mij gerust voor zolang het nog duurt. Loving up a storm (waar kwamen we deze titel nog tegen) now… Many Times I fell from Grace. Once again our world will shake…. persoonlijk (in de trant van Jimmy laat me eindelijk met rust) of kijkt hij toch eerder bitter naar wat zich in de wereld afspeelt? Ingehouden, ingetogen.

Carry Fire. Na een korte stilte, die ons wat herinnert aan het ogenblik dat we de eerste keer Sgt. Peppers omdraaiden, klinkt een wat oosters getint geluid. Al zijn we dit van Robert Plant intussen gewoon geworden, zij het in beperkte mate op dit nieuw album. Het doet ons denken aan een rondedans rond een kampvuur, waarbij dansende indianen het vuur eren. De titelsong van de plaat komt pas aan bod wanneer we ons al halverwege door deze nieuwe worp van RP hebben geworsteld. Een ode aan zijn geboortestreek en de Welsh mountains rond Bron-Y-our, waar hij ooit LZ naar toe leidde?

Bones of Saints. Een aanklacht tegen oorlog, wapens, enz… schepen worden geladen vliegtuigen worden geladen, muren worden opgetrokken, waarbij hij zich afvraagt: ‘wie heeft het geld en waar komt het vandaan? Wie koopt de kogels, wie verkoopt de geweren?’ Terechte vragen gezongen tegen een refreintje van no, no, no.

Keep it Hid lijkt op het eerste zicht een liefdesliedje, een mamma-baby song, maar pas het toe op de wereld, en de vraag: ‘waar ga je schuilen wanneer het koud wordt, wanneer de zon niet meer schijnt’ stemt je opnieuw tot nadenken. Terechte song, die enigszins jazzy aanvoelt, met in het midden een mooie gitaarbreak.

Bluebirds over the Mountain. Gedreven traag voorbijglijdende rocksong, die zeker live zal gesmaakt worden.

Het enige nummer waarin hij zich vocaal laat bijstaan door niemand minder dan Chrissy Hynde van de Pretenders. We herinneren ons overigens het nummer uit de natijd van de Beach Boys. Een cover van een Ersel Hickey song uit 1957, ooit nog gecoverd door Ritchie Valens.

Toch alweer een nummer over verlies.

Heaven Sent. Afscheid, the long goodbey, afscheid van iemand van wie je houd…. al wat je nog had willen doen en zeggen, maar helaas…. mijmerend in de wat lome stijl van de great American songbook. Plant laat op deze CD opnieuw zien, dat hij meer met zijn stem aankan dan wat we doorgaans van de engelachtige Percy gewoon zijn.

Dit is geen CD in de Led Zeppelin lijn, geen ellenlange gitaarsolo’s waar sommigen de creeps van krijgen, maar wel een Plant in betere doen tegen een achtergrond van een spaarzaam mooi geborduurde achtergrond van geluiden, die nu eens Keltisch, dan weer werelds en dan weer rockerig klinken. Bij wijlen hoor je de stap van de dinosauriër, en is een glimlach op zijn plaats omdat dit toch fantastische herinneringen oproept.

Een warme oproep aan iedereen die Plant ooit afzwoer in de jaren tachtig: neem de moeite om hem opnieuw in de armen te sluiten. De man maakt nog steeds muziek, waar elke beginnende band alleen maar van kan dromen.

Discografie Robert Plant

Studio albums

Pictures at Eleven (1982)

Live albums

Singles (42 singels in totaal)

(*) Alistair Crowley, was een Brits schrijver en excentriekeling die zich met het occulte bezig hield.

(**) Fillmore East en Fillmore West waren twee rocktemplels waar quasi elke rock of bluesband aan het einde van de jaren 60 en begin 70 speelde. Van heel wat van die concerten bestaan live opnamen die jaren later op CD werden uitgebracht. O.a. Ten Years After.