Tijd om de terugweg aan te vatten. Moe maar voldaan, terug naar de bussen, via de landweg, over droge greppels. Opnieuw de stroom mensen volgen. Gevaarlijk om in de donkere nacht elkaar kwijt te raken. Wij keken nog geen klein beetje verbaasd hoe al die Engelsen netjes een rij vormden, aan de bushalte. Eens de zitplaatsen in de bus waren gevuld, vertrok die. Geen opeengepakte massa in het middenpad. Op die manier zagen we vier bussen vertrekken eer het onze beurt was. Bij het station stonden opnieuw ellenlange rijen aan te schuiven. We vleiden ons dan maar neer in het gras. Een vent kwam vertellen dat er in Stevenage een sleep-in was waar je gratis koffie kreeg. Het leek verleidelijk, maar wij dachten aan een boot die op ons wachtte de volgende dag, en een trein die ons naar Dover moest brengen. We sloegen het aanbod af. Het beste was om toch maar te beginnen aanschuiven voor de trein. Het was intussen half drie geworden en we mochten toch nog mee op die allerlaatste trein. Hier was het net iets minder gedisciplineerd dan in de bus. We namen plaats op de vloer in een postwagon. Een lugubere gedachte bekroop mij. Verre echo’s van mensen die ooit opeengepakt in dergelijke wagons werden vervoerd doemden op. In het verslag van New Musical Express plaatsten verslaggevers Steve Clarke en Angie Errigo als kop boven hun verslag: ‘All aboard for the Belsen express.’ Blijkbaar namen deze joernalisten dezelfde trein. Meer dan wat soezen zat er niet in. Half vier en we stapten het metro in bij King’s Cross. Alle hekken naar de persons waren dicht. Wat nu? We hadden nog een adresje bij van een tentenkamp in Londen, maar om dat nu uit te zoeken, of andere mogelijkheid, toch nog een hotelletje vinden, daar had niemand eigenlijk nog zin in. We deden dan maar zoals al die andere gestrande Britten, en zochten ons een plaatsje langs de muur ergens op de grond. Twee uur hebben we daar gelegen, half slapend, af en toe een oog dicht, en dan weer open. Achter mij hoorde ik op een gegeven ogenblik in het plat Antwaarps ene verklaren dat Zeppelin in Earl’s Court toch beter was geweest. Klokslag halfzes kwam er plots veel leven in de her en der verspreide lichamen. De hekken werden geopend, en mensen begonnen over ons heen stappend zich een weg te zoeken naar de sporen beneden. We zijn dan maar wat verder opgeschoven tot bij de telefooncellen, waar het iets malser liggen was, op de met plastiek noppen bezette grond. De ochtend, bracht ook de kou met zich mee. In een straat wat verderop vonden we een kleine tearoom, waar we ons tegoed deden aan iets wat op een ontbijt leek. We keerden onze zakken om en telden wat ons nog restte van dat rare Engelse geld. Enkele oude tantes hielden ons intussen angstvallig in het oog. Hadden ze medelijden, of begrepen ze er geen snars van? Wie zal het zeggen?
We liepen de metro weer binnen en spoorden richting Victoria Station waar we de trein van 11 uur dienden te halen. Er was nog tijd over en dus liepen we het station uit, spreiden een kaart open op de grond, en hoorden plots een stem van een zich neerbuigende en meekijkende man, die ons de raad gaf om naar Buckingham Palace te wandelen. Hij hield zijn broek op met een eindje touw. Rare vent, maar heel vriendelijk. Dank zij hem zagen we nog het wisselen van de wacht. Onderweg, was er nergens een café open, die zondagvoormiddag. We kochten in een winkeltje nog een cola en wat boterhammen voor onderweg.
De zon was weer van de partij, het beloofde een schitterende dag te worden, toen we voor de laatste keer in de rij plaats namen in Victoria Station.
In de trein naar Dover haalden we een eerste stuk slaap in. Op de boot viel het behoorlijk goed mee. De zee was kalmer dan op onze heenreis. We verdeelden de platen die we gekocht hadden en die we in een koffertje, wat we om beurten droegen, nu voor de derde dag op rij meezeulden. Er zat nog een Grieks studentenkoppel in onze buurt waar we een gesprekje mee hadden. Zij gingen op vakantie naar huis via Duitsland en Oostenrijk, en zouden pas in Griekenland aankomen op dinsdagavond.
We sliepen nog een uurtje, genoten van de kalme rustgevende zee. Niet te vergeten dat sedert we Londen verlieten, Martine opnieuw een aantal keren had moeten zweren dat ze haar paspoort had verloren. Bij zover zelfs dat ze in Oostende tegen de Vlaamse doeanier in het engels begon: “Sir I lost my pasport.” De man schonk er geen verdere aandacht aan.
Om zeven uur namen Guido en ik de bus aan het station tot aan de Vijfhuizen. De laatste kilometer wandelden we te voet.
Nog dezelfde avond sprong Guido op zijn Amigo’ke en konden de aanwezigen in den Amber genieten van ons verhaal. Mijn dag eindigde in de Oordegemse dancings, moe maar voldaan.
Dit avontuur was voor herhaling vatbaar…
Twintig jaar later, enkele herinneringen: Hans
Zonder Hans hadden we waarschijnlijk ooit besloten om naar Londen te trekken, maar hadden we het plan meer dan waarschijnlijk nooit uitgevoerd. Zoals zovele plannen die jeugdige vrienden maken. We zijn nooit in de voetsporen getreden van Simon & Garfunkel, ook al knutselden we op een gegeven ogenblik in de sixties een song in elkaar. Het is te zeggen, we kregen wat tekst op papier, maar daar bleef het bij. Een vakantiejob die resulteerde in een gitaar en een bandopnemer, maar daar bleef het bij.
In juni ‘75 toen we in den Amber tussen pot en pint besloten om naar Londen en Pink Floyd te gaan bekijken, ben ik er quasi zeker van dat het dankzij Hans was dat we het plan ook uitvoerden.
Telkens Hans en ik elkaar ontmoeten ging het over muziek en niets anders. Na Knebworth hebben we nog dikwijls samen de trein genomen naar Brussel, waar we ons dagelijks brood verdienden. We werkten op amper honderd meter van elkaar. Hij in de Zilverstraat, en ik in de Leopoldstraat. Allebei vlak bij de Muntschouwburg. Vandaar dat we elkaar vaak troffen in het Centraal station waar we de trein namen.
In mijn leven ben ik nog een paar keer naar Londen geweest, waarvan slechts een keer met een muzikaal doel: 2007, de O2, en Led Zeppelin. Alles bijeen zal ik zeker twee keer rond de wereld gebold hebben aan de linkerkant van de straat in de rest van Groot Brittanië. Door het centrum van Londen amper drie keer. In de jaren tachtig met de auto de bocht nemen bij Hyde Park Corner, daar was de Périferique in Parijs klein bier tegen. Het was wel een stuk korter naar het noorden, dan via de North Circular Road.
Vijf nachten heb ik geslapen in Londen, waarvan een in het Bina hotel, twee nachten in de buurt van Victoria Station, een nacht in een hotelletje dat gerund werd door sikhs, en een keer samen met Guido, Martine en Hans op de koude vloer van het King’s Cross metrostation. Dat metrostation is later nog dor brand getroffen. Vooral die gedenkwaardige nacht in King’s Cross, zal elk van ons de rest van ons leven bijgebleven zijn.
Hans die verzot was op Jef Beck, Chris Bell en Robin Trower, bevond zich op de crossroads van zijn leven. Nog net geen twintig was hij toch al halfweg, en niemand die dat toen besefte.
In de trein hadden we het vaak over de vele keren dat hij nadien nog naar Londen was gegaan, en over zijn tocht naar Jamaica. Reggae was aan mij iets minder besteedt.
Recent kocht ik al kringwinkelend een ceedeetje van Slagerij van Kampen, mij redelijk onbekend. Ik kocht het omdat het mij herinnerde aan de beginjaren negentig toen ik Hans tegenkwam in Opwijk, waar de Slagerij net had opgetreden. De blik in zijn ogen, toen hij lachte en riep: “Knap werk van die gasten”.
Ons laatste gesprek vond plaats in het Aalsterse stadspark, tijdens een van de Parkconcerten, waarvan ik mij helaas niet meer kan herinneren wie er toen optrad. Het was bijna 1995, twintig jaar na Knebworth.
Hans ademde muziek, daarom draag ik de herinneringen aan dit weekend aan hem op.
Life, the best was yet to come,
On the treshold of the big chill
Together, friends, sharing lost dreams.
Why are the good ones taken?
One day, we four slept the night away
Lying on a floor in London’s King’s Cross tubestation
Turbo jets flying low over green pastures.
Remembering the sound of a heart beating,
Crowds gathering, a quadrophonic experience
Travelling through the night,
Like animals in a freight train wagon
Still warm and tense inside,
Ears full of Echoes, meandering through the night.
Why did noone hear his cry that Monday night?
All alone on the dark side of the moon.
Softly whispering along the far away sounds of Neil or Jeff.