Dinsdag, 7 september.
In de keuken raakte je niet meer. Even pauzeren op de koele vloer, op deze voor jou te warme dag. Als een vis happen naar voldoende adem. Je sprong nog een keer in de zetel, als vanouds, niets aan de hand. Je zette mij op het verkeerde been. Ik kon je nog wel even alleen laten met Arthur. Helaas heb je mij liggen gehad. Wou je echt geen afscheid nemen? Deze morgen streelde ik zoals vanouds je dikke buik, en sloeg je je kattenarmpjes om mijn arm. Maar de greep die ik anders voelde was er niet meer. Het was nog een streling in tegenstelling tot vroeger, wanneer ik je telkens waarschuwde je teennagels binnen te houden. Speels bleef je tot je laatste dag. Veertien jaar is te vroeg.
Veertien jaar geleden kwam je bij ons. Je leek op een Engelse korthaar, maar je was het niet. Nee je was een Blauwe Rus met een Aziatische inslag van een Siamees. Dankzij ons belandde je net niet in het asiel, waar je eerste baasjes je hadden willen droppen, omdat je niet ‘handelbaar’ was. En dat laatste toonde je ons zonder schroom: geen menselijke poot aan mijn lijf, zal je gedacht hebben. Waar was je beland? Bij Zjoef, ons andere kat, bij Modest de hond, die jou trachten te besnuffelen. Aandacht die je liever niet had. Je liet ons al direct zien dat we rekening zouden moeten houden met je karakter. Je ging over naar je typische verdedigingspositie. Breed uit, want breed was je, op de rug, de vier poten languit naar voren gestrekt, om onze handen, die we voor die eerste kennismaking hadden gehandschoend, te kunnen afweren. Onverwacht spoot je al het vocht uit je lichaam naar ons in een meter lange straal. OK. We wisten het nu wel, je was een katje dat niet aan te pakken viel zonder handschoenen.
Maar je was blij met je nieuwe thuis. In de voortuin kijken naar voorbijrazende auto’s was het verste dat je je waagde. Voor de rest was ons huis en onze tuin jouw nieuw territorium.
Lang duurde het niet, voor je besefte, dat je in een paradijs was aanbeland, waar iedereen het goed met je voor had. We groeiden naar elkaar toe, al hield je altijd Modest en later Arthur op pootafstand, al die keren met uitgestoken teennagels, ook al verboden we je dit, en leerde ik jou dat kat en hond samen in de zetel konden en mochten liggen elk aan zijn eigen kant, ik in het midden. Hoe heb ik genoten telkens wanneer je vanuit je mand in mijn richting keek en smekend vroeg: ‘kan ik op je komen liggen?’
Hoe hartverwarmend ontving je mij steeds weer na mijn buitenlandse molentrips die soms drie weken of meer duurden. Hoe je tegen mij aan kwam gekropen.
Natuurlijk wel, tot gisteren, maar vandaag lagen we een laatste keer zij aan zij. Wie kon vermoeden dat het zo snel zou gaan?
Buiten regent het nu. Binnen regent het al twee dagen, sinds je afscheid nam.
Tears in heaven. Will I recognize you, when I see you?
I miss my baby.
Mooie impressie, Eddy ! Toen ik nog draaide met de Sint-Janshuismolen in Brugge in de jaren 2000, stierf de museumkat van de herberg “De Zwarte Kat” van het volkskundemuseum. Ze was al zeventien jaar. Het museumpersoneel was er het hart van in. Er volgde zelfs een heuse kattenbegrafenis, waarbij ieder (waaronder ikzelf) een schupje aarde mocht werpen op het kattengraf…