Elk jaar opnieuw tijdens  de eerste dagen van juli, duiken herinneringen op aan vervlogen (school)vakanties, of gebeurtenissen die plaatsgrepen rond die tijd.

Half juni waren we er reeds vanaf, van de examens in het Koninklijk Atheneum van Aalst. Het was de laatste worsteling met die school. Afscheid van tal van nooit meer te missen leraars, en goeidedag aan die enkele die dat verdienden. De school waar het lerarenkorps bestond uit ‘de Zwing, de Slasch, de Vogel, de Spek, de Kiek’ enzovoort.  Nog eenmaal liep ik er binnen eind juni 1967, om er een getuigschrift af te halen.  Daarna nooit meer en dat is nu toch al 57 jaar.  Het KAA staat dan ook op de allerlaatste plaats van de scholen die ik frequenteerde.

In 1967, net vijftien geworden,  zetten we onze eerste stappen in een wereld waarin werken van 8 tot 6 de norm was.  Het kwam al eerder aan bod, het feit dat we in 1967 voor het eerst kennis maakten met ‘hard labeur’.  Ik mag zeggen dat wij het werk, en vnl de eentonigheid ervan zwaar hadden onderschat.

De meeste jongens van onze leeftijd vonden het nuttig vakantiewerk te doen. Het hoorde zo.  In de velden zag je ze bezig, gebukt, gebukt onder de hete zon, bezig met het oculeren van rozen. Niet ons kopje thee en bovendien verdiende je er amper 8 of 9 frank per uur.   Via Marcel, toen zeventien en al enkele jaren werkzaam in de meubelindustrie vernamen we dat er bij ‘Meubelfabriek Paul De Neve’ op de Gentse Steenweg, altijd werkstudenten aan de slag waren, en nu was er nog niemand begonnen.  Als vijftienjarige kreeg je zelfs 20 frank per uur. Wie een jaar jonger was moest zich tevreden stellen met 15 frank. We namen de job aan en hielden het precies drie en een halve dag vol. Aan ons zou geen meubelmaker verloren gaan, noch een handige kasten polierder.   

Die bewuste maandagochtend in juli werden wij ingezet naast onze buurjongen, die er lustig op los hamerde en nagels moeiteloos het hout indreef. Wij werden verondersteld te zorgen voor de “verfijnde” afwerking van de meubelplaten. Eerste vaststelling, hier werd niet gewerkt met volhouten panelen, maar met op velzelplaat gelijmde bovenplaten. Langs de zijkanten werden daar dan afgeronde moluren op ‘geschoten’.  De ingeschoten nageltjes zonder kop, hingen een eind diep de moluren in.  En precies die gaatjes mochten wij met mastiek, stopverf, opvullen.  Volgens de inspectie van de ploegbaas kon dat veel beter, en mochten we het nog eens overdoen.  De realiteit was dat wij te snel wekten, en er niet direct een andere bezigheid voorhanden was. Kortom hij wou af van ons.

De tweede dag belanden we dan ook in het ‘spuitkot’.  Gelukkig aan het andere eind van de ruimte waar de ‘spuitgast’ het pistool hanteerde om er  elke binnengebrachte plank of meubelstuk  te benevelen.  Na een eerste vernislaag belanden de behandelde vlakke stukken en kastjes  bij ons. Onze taak bestond er in om deze opnieuw helemaal mat te polieren met een stuk schuurpapier, zodanig dat elk spuitbobbeltje werd weggewerkt, en ze opnieuw naar de spuitgast konden die er een finale laag opzette.

Een paar ‘oudere ratten’ in hdet vak mochten de meer hoekige poten en andere moeilijker  materiaal schuren.   De twee wisselden geen gebenedeit woord.  Misschien was het aangewezen dat ze hun mond dicht hielden, gezien de vermoedelijk minder onschuldig dampen waar zij dichter bij stinden dan wij.

 Stoelen werden niet ter plekke gemaakt,  die werden geleverd door een Mechelse meubelmaker.  Een van die gasten zag ik nadien nog jarenlang thuis voorbijfietsen, iets na zes uur ’s avonds, op weg naar huis. Ik heb nog vaak gerild bij de gedachte dat die man daar doodgewoon zijn leven weg schuurde bij PDN.  Het enige grappige aan het stel was, voor ons dan toch, was dat hij en zijn compaan die veel kleiner was een oerkomisch gezicht vormden wanneer ze door de werkplaats stapten met alweer een afgeschuurde kast die ze tussen hen in droegen,  alsof het een schuifaf was.

We hadden recht op korte pauzes om wat te verluchten, een middagpauze om de boterhammen te verorberen. Ogenblikken waarop de spuitgast hele flessen melk soldaat maakte. Iets waar hij recht op had om zijn ‘gezondheid’ op peil te houden. 

De meegebrachte boterhammen aten we buiten achter het gebouw waar hout gestapeld lag. Binnen de kortste keer kwamen er enkele konijnen uit de achterliggende velden af op  de korsten van de boterhammen van Duimpje. Duimpje, nogal klein en geblokt van gestalte, hapte slechts het kruim weg uit zijn boterhammen. Het bleek al snel dat hij het mikpunt was van de bende. Zeker nadat ze hem een keer hadden betrapt op de niet afgesloten wc terwijl hij, nu ja, vul maar in, bezig was.  Typische arbeiderslol die hun dag moest verlichten, al zal Duimpje er wel ongemerkt onder geleden hebben.  Het was daar tijdens een van die boterhammenlunches dat we afspraken om enkele weken later tijdens de conge naar Hofstade Bad (bij Mechelen) te fietsen. Andre en Marcel kenden de weg.

De rest van onze twee weken durende job leek geregeld: van de ochtend tot de avond, met een blokje schuurpapier, planken schuren  waarmee uiteindelijk kastjes, tafels, enz. werden geconstrueerd.  Afstompend mag redelijkerwijze worden aangenomen, tenminste dat vonden wij toch. Buiten scheen de zon, en lonkte de vrijheid.  Wij voelden ons als slaven op een galeischip.  PDN snapte het niet echt toen we die donderdagmiddag stelden dat we het wel gezien hadden.  Hij dacht nog even dat het voor die dag was, bekeek ons en zei dat we op het einde van de “quinzaine” om ons “pree” mochten komen.

Drie en een halve dag proeven van het arbeidersbestaan was ruim voldoende om ons te laten verder studeren. In die tijd zweefde nog  het zwaard van Damocles boven de hoofden van schoolmoe geworden kinderen.  Wie niet wilde studeren kon naar de fabriek op zijn veertiende. In die dagen bestond in gemeentescholen nog een zevende en achtste studiejaar. Wat er feitelijk op neerkwam dat men drie keer het zesde studiejaar afwerkte in afwachting van die “gelukzalige” veertiende verjaardag.  Ik heb er in ons zesde studiejaar nog zien ‘verdwijnen’ de dag dat ze veertien werden.  Of het een gelukkige verjaardag was?

De toenmalige fabriek van PDN  kan nog enkel bekeken worden op Made in Vlaanderen. Op de plek langs de Gentse Steenweg kan je nu naar de Delhaize. (*)

1968 sloegen we over, maar in 1969 togen we opnieuw aan de slag. Deze keer in de matrassen industrie. Bij Carlos deden we netjes onze veertien dagen uit.  Geld verdienen voor bandopnemers en gitaren. De werkzaamheden vielen er behoorlijk mee.  Het werk bestond voornamelijk uit het vullen van plastiek zakken met vlokken mousse. In de handel werd dit dan aan de man gebracht als vulsel voor kussenslopen.  De zolder lag vol met de meest kleurrijke vlokjes mousse, wel een meter hoog.  De vlokken werden beneden gekapt in een machine die hele schuimrubber blokken vrat.   

Aan het eind van de dag telde Carlos de plastiekzakken die we hadden gevuld, waarna hij een tevreden knikje gaf.  “Zet ze maar bij de rest”.  Vooral de eerste week zaten we  eenzaam en alleen op die zolder, enkel met een transistor radiootje waaruit Veronica schalde.  Elke dag zetten we onze voorraad zakken bij de rest.  Het kon al eens gebeuren, op een mindere dag, dat we eerst wat zakken uit de voorraad terughaalden, en bij onze die dag gevulde zakken zetten.  Of Carlos dat ooit gezien of geweten heeft, blijft een open vraag.  In elk geval tijdens de tweede week kregen we toch enkele andere taken voorgeschoteld.  Zo mocht ik, als oudste, aan een reuze borduurmachine de zijkanten van de matrassen stikken.  In die zijkanten vormde zich een patroon van het liggende cijfer  acht. Het was zaak om op tijd en stond een nieuwe bobijn te steken, maar dat lukte wel.  En er zorg voor te dragen dat geen dure naalden braken.

Een dagje kaarden op een kaardmolen door Carlos ‘ezel’ genoemd,  was andere koek, want dat was labeur, en bovendien niet erg appetijtelijk. 

Het was zaak om de ineengekoekte wol uit oude matrassen weer uit elkaar te trekken. Op de ‘ezel’ kon je achteraan  plaats nemen , pal achter het middenstuk dat bestond uit twee gebogen platen, beslagen met lange kromme scherpe haken.  Bij elke heen- en weer beweging grepen die haken als als tanden in elkaar, en trokken dedoor mij  toegevoegde wol uit elkaar.  Het was dus zaak het bovenste gebogen  deel van de kaardmolen ritmisch van voor naar achter en terug bewegen, via een houten spaak die er  aan was bevestigd, en niet te vergeten steeds weer nieuwe oude wol  te voeren aan de vreetmachine.   Na een werkdag voelde je je rug niet meer.

Ook hier was de leerschool, te beseffen dat verder studeren toch maar de beste optie was.Tussendoor vernamen we tijdens onze zolderactiviteit dat een nieuwe plaat van de Rolling Stones verscheen, en dat de net gedumpte oprichter, Brian Jones, verdonk in zijn zwembad.

De laatste werkdag mochten we mee met Gilbert, de in het zwart bijklussende postbeambte,   op levertocht ergens in de buurt van Willebroek.  Wat ons onderweg in Londerzeel in een baancafe, nog een pint opleverde.  Omdat de camion voorin maar twee zitplaatsen had mocht G.op de vloer zitten. Telkens we een combi tegenkwamen moest G., op bevel van Gilbert,  snel naar beneden duiken.

In die matrassen fabriek maakten we voor het eerst kennis met JIT. Just In Time werken was daar toen al de regel. Wanneer een klant belde om enkele matrassen te bestellen, hoorden we Carlos aan de telefoon zeggen: “ dat ze bbijna klaar waren,”  waarna hij naar Frieda en haar collega, de enige werkneemsters, stoof, en riep: “laat vallen wat valt, en zie dat tegen overmorgen matras zus en zo afgwerkt zijn.”   Een al bij al goede werkwijze want tot voor enkele jaren was het bedrijf nog altijd actief.

De volgende en laatste vakantiejob in september 1970 speelde zich dichter bij huis af.  Bij Angelus in de Dorpstraat

maakten ze in een hangar doodskisten en in een andere hangar werden lichte bakjes voor groenten en fruit geassembleerd.  Het was met die laatste bezigheid dat we ons twee weken ledig hielden. ‘Koppen leggen’ bijvoorbeeld.  Het koppen machine was in feite een mini lopende band, waar je met een man of vier aanstond en de onderdelen van een groentenkistje in de juiste volgorde legde waarna die met ijzerdraad aan elkaar werden gestikt.  Een van de vier legde de bovenste zijplank, een tweede legde het onderste wat bredere plankje, de derde mocht de beide hoekbalkjes leggen, en de man aan het einde van de band stikte het geheel aan elkaar met dunne ijzerdraad.  Gelukkig kon deze laatste man, overigens een van de bazen van de zaak, via een knop het zaakje stilleggen wanneer een van de leggers te veel, opschoof en onder zijn handen, en dus de stikkop, dreigde terecht te komen. Dat stilleggen gebeurde steevast begeleid door een half ingeslikte vloek. 

Wat had je gewild?  Wij, de groten, zeventien en  achtiten jarigen konden de  aanvulbakken met een flinke zwaai voor ons op de band zetten.  Filiberke die tussen ons in stond, pas veertien en net van de schoolbanken, slaagde daar slechts met veel moeite in. We hadden hem Filiberke gedoopt, gewoon omdat hij wel iets had van de stripfiguur uit de Jommekes boekjes.   Het ventje vroeg overigens om het kwartier hoe laat het wel al was, en wij kwelgeesten, deden daar ofwel telkens een kwartier bij of af, naargelang het voormiddag of namiddag was.  Elke onderbreking voor een boterham was dan ook een opluchting voor hem.  Ik heb nadien nooit geweten wat er van hem is geworden.

Buiten zat een Aalsterse jongen de zijplankjes door een drukpers te voeren. De zogenaamde stempelaar. De broer van de patron werkte in een aanpalende hangar waar bomen gevild werden. Een speciale machine ontrolde een boom tot een meterslang vel, dat nadien tot handige plankjes werd versneden.   

Aan een van de andere stikmachines stond een gestrande  Marrokaan.  De tweede die ooit in ons dorp arriveerde.  Staffa was een student,  gestrand in Aalst op weg naar Engeland.  Helemaal blut. Hij kreeg bij Angelus niet enkel  een job, maar ook logies, in afwachting van zijn terugreis naar Elmenzech, want in Engeland raken dat zat er voor dat jaar niet meer in. In de werkplaats had hij weinig contact met de andere arbeiders.  Dat kwam  gewoon omdat die de franse taal niet machtig waren.  Contacten vlotten wel  in het vlakbij gelegen jeugdhuis Dido waar hij de weekends doorbracht, en waar ook wij hem uiteindelijk beter leerden kennen. Tot 1972 kwam hij overigens tijdens de vakantie elk jaar terug, en in die tussentijden correspondeerden wij met hem.  Ergens in  mijn archief zit nog een brief waarin hij ons uitlegde  wat de ramadan was en is.  Zaken waar de jeugd in onze buurt nog nooit van had gehoord.  Hier  werd op vrijdag nog vis gegeten,  omdat onze godsdienst vlees eten verbood.  Wie herinnert zich niet de visauto die op donderdagnamiddag en vrijdagochtend langs kwam?   Die vishandelaren deden meer dan waarschijnlijk gouden zaken op  vrijdagtijdens  en tijdens de vastentijd waar je ook op woensdag ‘verplicht’ werd vis te eten.

Met de opbrengst van twee weken groentenkistjes maken kocht ik mijn allereerste LP: ‘Cosmo’s Factory’ van ‘Creedence Clearwater Revival’.  Nooit was het er van gekomen om  de eerste LP die ik echt op het oog had aan te kopen, vanwege nooit genoeg pingping in kas.  UItgaan, singles kopen, muziekbladen verslinden waren daar niet vreemd aan. Pas jaren later zal ik voor vijftig frank, ergens in een Brusselse galerie in de buurt van de ASLK en de Zilverstraat ‘A Collection of Oldies but Goldies’ van de Beatles op de kop kunnen tikken.  En  ik mag nog van geluk spreken, want de plaat werd uit de catalogus van de Beatles gehaald en vervangen door  minder mooi ogend zwarte comilatie cd. Al waren de door EMI uitgebrachte rode en blauwe daar ook niet vreemd aan.

Het jaar er op, 1971, was niet echt een geschikt jaar voor een vakantiejob, vanwege een onverwachte tweede zit.  Het examensysteem werd plots onaangekondigd gewijzigd.  Het maakte ineens  niet meer  uit of je de helft haalde op all vakken.  Een buis kon best, als je maar in globo 60 procent haalde. En laat ik daar nu net 18 punten  op een totaal van meer dan 1800 voor te weinig hebben behaald.   Het perverse aan het hele zaakje was, dat er in ons jaar een paar gasten waren met een superdikke buis voor boekhouden, hun hoofdvak.  Maar omdat ze in  totaal 60 procent scoorden dansend de schoolpoort uitliepen.   Onze leraar, de latere liberale schepen van financiën, stond er bij en keek er naar, wel  ziedend.  Die tweede zit viel  mee, omdat de proffen ons op voorhand hadden verwittigd, in de trant van: ‘Voor mij zat je goed, dus lees even je stof, en kom maar af’.  Maar wie vertrouwt zo iets?  Dus het werd toch blokken, vooral die laatste weken, en geen vakantiejob.

Afgestudeerd in 72, en dus was de tijd van de vakantiejobs voorbij, volgden wel nog 13 stielen die zich voornamelijk in het weekend afspeelden.  Vestiairehouder voor een avond op een CVP bal waar ik  op het einde van de avond 500 frank en een hoed aan over hield.  Ik hielp er  de veel te diep in het glas gekeken dorpelingen hun overjas aansteken.  Voorzien van een witte Garçonsvest met goudkleurige knopen en zilverkleurige epauletten  op feesten en fuiven opdienen. Sleuren, opstellen en afbreken van disco installaties. Part-time dj tijdens fuiven, feesten en concertavonden.

In de jaren tachtig freelance persmedewerker bij de Rode Vaan, met doortochten op Torhout Werchter, Festivalcatraz, Seaside, concerten aan de VUB,  enz…

(*) Made in Aalst Collectie: André Schollaert