Normaal gesproken zijn dit dagen waarop je net als op alle andere dagen uit gaat werken. Een koekje of een drankje voor de collega’s, in ruil voor wat kussen en handgeschud. Al moet ik zeggen dat ik dit de laatste jaren minder en minder deed. Teveel collega’s, in een te los verband. Laat het ons daar maar op houden. Vroeger was het anders. Gedurende de jaren zeventig grepen we elke verjaardag aan om er met de collega’s, de daaropvolgende vrijdag een feest van te maken. Doorgaans gebeurde dit in het vlakbij gelegen café ‘t Poeltje op de fameuze Montagne-aux-Herbes-Potagères. Zeg maar gewoon de Warmoesberg. Probeer niet op zoek te gaan naar ‘t Poeltje, het is er niet meer. Zelfs even googelen levert niets op. Afgebroken. De gevel met zijn enkele inspringende trappen op naar het inkomportaal heeft plaats moeten ruimen voor modernere winkelpanden. ‘t Poeltje serveerde onder andere een eigen biersoort, namelijk het Poeltje, een donker Oud Belgisch bier. Ik denk er nog wel eens aan wanneer ik een Bolleke De Koninck consumeer, in een of ander cafe wat meer naar het Noord-Oosten dan waar we nu resideren.

Waar is de tijd dat we tussen de middag met de jarige Gallerie du Centre-waarts stapten richting pralinenstand van Leonidas. Doorgaans werd er een kilootje “met veel wit” gekocht. Bij de koffie deelde Chris of Betty deze rond aan de collega’s. Op een bepaald ogenblik was deze bonte bende gegroeid tot dichtbij de vijftig collega’s. En een bonte bende was het, daar op die vijfde verdieping, van dat toch enigszins sombere gebouw in de Leopoldstraat. Een enigszins geamputeerde dienst van het grote moederberijf, waarvoor men niet direct een geschikte ruimte vond, omdat deze dienst in de buurt van het grote goudkasteel diende te opereren.

In die tijd werden verjaardagen nog gevierd onder collega’s. Collega’s waren jong, soms al getrouwd, soms nog niet. Er waren geen andere verplichtingen. Althans geen verplichtingen die hoger scoorden dan de vrijdagse vooravond in ‘t Poeltje. Eten, honger, daar had niemand van weg. Dorst hadden we des te meer. En thuis geraakten we ook steeds. Was het niet met de trein, dan was het met de wagen van een of andere collega. Daarbij kon het al eens mistig weer worden tijdens “de darkest hour, just before dawn”.

Het was ook een tijd waarin alle plooien van het werk werden gladgestreken. Als er ooit teamwerk heeft bestaan dan moet het in die tijd geweest zijn. Niemand had strikte regels en processtappen nodig. Iedereen kende zijn job (min of meer) en jawel er cirkuleerde al eens een nota van de chef om te melden dat papierrolletjes dienden om lange optellingen op te maken, en niet om ze door de lucht te keilen, en dat elastiekjes niet gemaakt waren om mee te schieten. We konden met zijn allen de volgende maandag steeds weer door dezelfde deur, om uit te kijken naar wie er in de loop van de volgende week zou verjaren.

Vandaag heb ik het geluk om in volle vrijheid te kunnen fietsen langs de Schelde, reflecterend over verjaardagen, nu en in een niet zo ver gelegen verleden. ’t Is goed in ’t eigen hert….enzovoort. Het voelt goed om nog eens stil te staan bij de collega’s van vroeger op zo’n dag. Collega’s, uiteengespat over gans Vlaanderen. Sommigen al langer genietend van de rest van het leven, anderen, af en toe door het raam kijkend, sakkerend, zuchtend, wanneer weer eens een wielerterrorist voorbijrijdt, genietend van zijn vrijheid.

Achtenvijftig, ’t Is geen leeftijd. Ook al was het niet vandaag, maar een paar dagen geleden, ergens bij het buitenkomen van een winkelgallerie in Cambridge, dat ik dacht: “Het leven kan toch schoon zijn.”

Toch bedankt aan al diegenen die al dan niet facebooksgewijs nog even dachten aan uw toegenepen reporter op het thuisfront.